Les 2. Inlezen, bewerken en bewaren
2.4 bewaren van gegevens
Met behulp van write.table wordt een object (bijvoorbeeld een data.frame of vector) weggeschreven, naar de default directory.
> write.table(y, file = “y.Rdata”)
Ook nu weer kunnen, gescheiden door een comma, een aantal argumenten tussen de haakjes worden gevoegd.
y |
Naam van het object dat je wilt bewaren. Je kan ook meerdere objecten in een bestand bewaren. Je moet deze dan in het commando write.table scheiden door comma’s. |
file |
Geeft tussen haakjes de naam van het te bewaren bestand. |
append |
=T of F; bewaard reeds bestaande data (in het bestand met de zelfde naam) |
quote |
Geeft aan welk symbool is gebruikt voor character variabelen |
dec |
Geeft aan welk symbool is gebruikt voor de decimale punt. |
row.names |
Een vector met de namen van de rijen |
col.names |
Een vector met de namen van de variabelen |
eol |
Geeft het symbool waarmee een end of line wordt aangegeven. Bijvoorbeeld =”\n”. |
sep |
Geeft aan welk symbool er is gebruikt om velden te scheiden |
qmethod |
Geeft aan, als quote = TRUE, hoe character variabelen worden behandeld. Bij “e” wordt het “, bij “d” wordt het “” . |
Als ik de vector (matrix of wat dan ook) X gemaakt in R wil opslaan in een testfile die na copieren direkt te pasten is in Excel kan ik dit bijvoorbeeld als volgt doen.
> write.table(X , file = "x.txt", sep ="\t")